In publieke, politieke en academische debatten wordt graag gerefereerd aan ‘het middenveld’, het politieke ‘midden’ of ‘de middenklasse’. Of het nu gaat over de teloorgang van bepaalde beroepen, over de erosie van de ‘klassieke middenpartijen’ of over de crisis van de welvaartstaat, ‘het midden’ is niet snel afwezig. Alhoewel de aanduiding van een dergelijk ‘midden’ belangrijk is om een bepaalde ontwikkeling te schetsen, wordt veelal genegeerd dat dit allesbehalve een natuurlijk punt of neutraal begrip is. Daarom wordt in het meest recente onderzoek van de Duitse politicologen Marlon Barbehon en Michael Haus (2015) ‘de middenklasse’ als sociaal construct onderzocht.
De ‘middenklasse’ doet er namelijk toe. Zo sprak het Duitse Spiegel Online al van de ‘dramatische krimpende middenklasse’ als een waarschuwingssignaal voor ‘sociale ontwrichting van de samenleving’, de Süddeutsche Zeitung sprak van ‘de Griekse middenklasse die aan de afgrond staat’ en de Frankfurter Allgemeine Zeitung nam een ‘verkruimelde Franse middenklasse’ waar die verantwoordelijk zou zijn voor de ‘neerwaartse trend van het gehele land’.
Ook in Nederland wordt graag gerefereerd aan de middenklasse. Zo stelde vicepremier Lodewijk Asscher onlangs in zijn Willem Drees-lezing (24-09-2015) voor om op te komen voor ‘de middenklasse’: ‘’Zeker voor sociaaldemocraten [...] heeft de middenklasse een speciale betekenis. [...]. De sociaal democratie moet in nieuwe tijden die oude belofte waarmaken: voor iedereen een plaats aan de tafel van de middenklasse’’.
In alle gevallen wordt de neergang van de middenklasse gepresenteerd als een duidelijk signaal van een degenererende samenleving. Terwijl haar stabiliteit tegelijkertijd een indicatie is voor een ‘gezonde’ samenleving. Die fixatie op de middenklasse of het maatschappelijk midden is niet specifiek Nederlands of Duits maar komt volgens Barbehon en Haus voort uit het Aristotelische idee van ‘het midden’ als een essentieel ethisch kompas en anker van sociale stabiliteit. Maar dat midden is geen natuurlijk gegeven of een vaststaand punt. Het is eerder een normatief geïnspireerde sociale constructie. Of zoals de Schotse politiek econoom Mark Blyth het stelt: ‘’if the middle represents a particular understanding of the economic and political world, which is contestable, than parties and politicians can ‘shift the middle’ to their advantage’’ (Blyth, 1997: 240).
In de late jaren ’90 voerden de Duitse sociaaldemocraten al campagne met de slogan ‘Die neue Mitte’, terwijl de christendemocratische Merkel later claimde ‘Die Mitte’ te zijn. Het is een politiek- strategische autoriteitsclaim welke een beslag legt op de manoeuvreerruimte van concurrerende partijen om zich in dat midden te begeven, zoals Merkel eens opmerkte: "Hier in der Mitte sind wir - und nur wir". En naast een claim op het politieke ‘midden’ (Die Mitte) is het aanduiden van het maatschappelijke ‘midden’ (‘de middenklasse’) een politiek-strategische claim die meestal gepaard gaat met een andere, verborgen, agenda.
Barbehon en Haus tonen drie manieren waarop ‘de middenklasse’ inzet is van politieke retoriek. Allereerst is er het verhaal van de ‘geplunderde middenklasse’. Hierin fungeert de middenklasse als de gemotiveerde kern van de samenleving tegenover een rijke bovenlaag. Een belangrijke metafoor is dat de middenklasse ‘ingeklemd’ zit in dreigende krachten zoals globalisering en robotisering waar ze zich nauwelijks toe kan wapenen. Niet toevallig stelde Asscher eerder in een lezing over de robotisering van arbeid (29-09-2014) dat: ‘’[...] robots de komende jaren steeds geavanceerder en goedkoper worden, en daardoor een groeiend deel van het werk kunnen overnemen dat nu wordt verricht door de middenklasse en de onderkant.[...] De rijkdom die dit veroorzaakt komt vooral terecht bij de profiterende kapitaalbezitters. De eigenaren van de robots.[...] Maar modale werknemers en werknemers aan de onderkant zouden de dupe zijn’’. Een tweede verhaal is het verhaal van de ‘onveilige middenklasse’ dat dreigt te eroderen. Door te refereren aan
onveiligheidsgevaren wordt hierin ‘het midden’ niet als stabiele kern maar als breekbaar element opgevoerd dat bescherming verdient. Een belangrijke metafoor is ‘de groeiende kloof’ tussen hoger- en lager opgeleiden die niet meer bemiddeld wordt door een stabiele middenklasse. Asscher omschreef dat als: ‘’Wij willen niet dat de generaties na ons op moeten groeien in een standenmaatschappij, met een rijke bovenkant en een kansarme onderkant. Zonder verbindende middenklasse’’. In hun derde en laatste variant wordt het crisis karakter van de middenklasse juist gereduceerd. Hierbij is de middenklasse niet in gevaar maar komt het gevaar voort uit de voordelen van de middenklasse. Het geeft blijk van de enorme flexibiliteit waarmee ‘de middenklasse’ opgevoerd kan worden om ‘het midden’ te definiëren.
Barbehon en Haus stellen dan ook dat die drie manieren om de middenklasse op te voeren in sterke mate samenhangen met de specifieke invulling van de nationale welvaartstaat en haar sociaal beleid. Als bijvoorbeeld de middenklasse wordt geconstrueerd als ‘hoogopgeleid’ en dat het noodzakelijk is om haar ‘human capital’ te verwezenlijken in een competitieve geglobaliseerde wereld, zullen sociale hervormingen en welvaartsinvesteringen eerder gericht zijn op onderwijsmogelijkheden of op een ‘leven lang leren’ (zie ook Bergh, 2007; Ball, 2003).
Daarmee tonen Barbehon en Haus de ‘intieme relatie’ tussen de constructie van het begrip ‘middenklasse’ en de ontwikkeling van sociaal beleid. Dit maakt het mogelijk om zowel de aanduiding van een ‘midden’ als de inzet van sociaal beleid niet als neutrale middelen te bestuderen. Dit is van belang omdat discussies over de welvaartstaat veelal gepaard gaan met uiteenlopende definities over ‘de middenklasse’ als benchmark.
Volgens Barbehon en Haus negeert het begrip ‘middenklasse’ doorgaans dat het denken in klasse- structuren geen natuurlijk gegeven is maar een zeer specifieke wijze is om naar de wereld te kijken. Dit toont het belang van hun onderzoek dat ‘de middenklasse’ kritischer bestudeert dan ‘’positivist welfare state research usually suggests’’ (2015: 8).
References:
Ball, Stephen J. (2003): Class Strategies and the Education Market. The middle classes and social advantage. London, New York: Routledge Falmer.
Barbehön, M. Haus, M. (2015): Middle class and welfare state, discursive relations. Critical Policy Studies. DOI:10.1080/19460171.2015.1009840
Bergh, A. (2007): The Middle Class and the Swedish Welfare State. How Not to Measure Redistribution. The Independent Review 11 (4), 533-546.
Blyth, M. (1997): Moving the political middle: redefining the boundaries of state action. The political quarterly 68 (3), 231-240.
Over de auteur
Joram Feitsma (1990) studeerde Bestuurs- en Organisatiewetenschappen en Wijsbegeerte in Utrecht en St. Louis. Als promovendus bij het Departement Bestuurs- en Organisatiewetenschap (USBO) onderzoekt hij nudging en de potentie van het toepassen van gedragsinzichten in beleid. Bij platform O schrijft hij over het thema ‘beleid maken met kennis van gedrag’.